Washington Phillips (Texas, 11 januari 1880 - Teague, Texas, 20 september 1954) was een gospelzanger, die eind jaren '20 16 nummers op het Columbia-label heeft opgenomen.
In total nam hij achttien nummers op tussen 1927 en 1929. Phillips begeleidt zichzelf op de "celestaphone". Van het instrument wordt gezegd dat het door Phillips zelf aangepast is.
O.m. Ry Cooder coverde zijn nummers "Denomination Blues" en "Tattler".
De golf van nostalgie in de jaren '70 was voor de New Yorkse groep, de Manhattan Transfer, de gedroomde wave om hun sublieme mix van jazztrends, boogie-woogie en bop tot een vocale, gladde en licht commerciële sound te smeden.
Oorspronkelijk opgericht in 1969, nam het kwartet verschillende albums van jazz standards en R & B/pop op.
Ze waren met voorsprong de meest populaire jazz vocale groep van hun tijd, en de meest getalenteerde van alle sinds de hoogtijdagen van Lambert, Hendricks & Ross tijdens de vroege jaren '60.
In 1972 huurde Tim Hauser (oprichter en inspirator) vocalisten Laurel Masse en Janis Siegel in. Het trio vormden opnieuw de Manhattan Transfer later dat jaar met toevoeging van Alan Paul.
De groep werd populair na een paar zeer gesmaakte optredens op een paar New York hotspots en nam een "nieuwe" debuutelpee op, met de hulp van de groten uit de jazz wereld (waaronder Zoot Sims, Randy Brecker, Jon Faddis, en Mel Davis). Met vocale covers van "Java Jive"en "Tuxedo Junction"en een Top 40 hit als "Operator" sloeg dit album in als een bom.
De volgende twee Manhattan Transfer albums, “Coming Out” en “Pastiche”, beperkten de jazz invloed tot een minimum ten gunste van covers uit de hele muziek gemeenschap, van Nashville tot Los Angeles en Motown. Een single van “Coming Out”, de ballad “Chanson d'Amour”, werd nummer een in Groot-Brittannië.
Laurel Masse vertrok in 1979 voor een solocarrière en werd vervangen door Cheryl Bentyne.
Hun volgende langspeler bevatte weer meer jazz, waaronder hun meest bekende nummer "Birdland", de ode aan de Bop geschreven door Weather Reports toetsen man Joe Zawinul enkele jaren eerder.
Sindsdien volgt de groep zijn eigen weg. De sublieme mix van allerlei muzieksoorten, doowop, r&b, jazz, bop, enz zijn het merk van de Manhattan Transfer.
In hun lange carrière hebben ze heel wat nummers gecoverd. Dit zijn er een paar :
1930 Fred Waring's Pennsylvanians - Love For Sale 1939 Erskine Hawkins Orchestra - Tuxedo Junction 1939 On a Little street in Singapore - Glenn Miller 1940 The Ink Spots -Java Jive 1941 A Nightingale Sang - Ray Noble & his Orchestra 1943 Bing Crosby - Poinciana 1945 Let It Snow - Vaughn Monroe Orchestra 1947 Four Brothers - Woody Herman Orchestra 1950 You Can Depend On Me (1932) - Earl Hines 1954 Sister Wynona Carr - Operator, Operator 1954 The Cadillacs - Gloria 1955 Zindy Lou - The Chimes 1956 Speak Up Mambo - Al Castellanos & Orchestra 1957 Art & Dotty Todd - Chanson d'Amour 1958 Ray Charles - Rockhouse 1958 Roy Hamilton - Don't Let Go 1958 The Videos - Trickle Trickle 1959 Operator - Friendly Brothers (de directe inspiratie voor de MT) 1965 The Ad Libs - Boy from New York City 1976 Je Voulais Te Dire Que Je T attends - Michel Jonasz 1977 Birdland - Weather Report
Emmy, Jean-Jacques en Guido Cassiman, een zus en twee broers, begonnen in 1958 driestemmige negro-spirituals en internationale volksliederen te zingen. In die tijd klonk dat als een nieuw geluid : folksongs in close-harmony. Ze waren nog geen twintig jaar en amuseerden zich al zingend zoals dat in het gezin Cassiman gebruikelijk was.
In 1960 wonnen ze de Grote Belgische Variétéwedstrijd van Radio Luxemburg en begon hun artistieke tocht doorheen Vlaanderen en omstreken.
Tot 1967 brachten ze drie elpees uit en waren ze geregeld te zien en te horen in vele zalen, op radio en tv. Na een onderbreking van vijf jaar omdat broer Jean-Jacques in de USA ging studeren kwam er een reünie die weer concerten en nog een vierde elpee opleverde. Tijdens die tweede periode deed bassist Marc Van Garsse zijn intrede in het ensemble en verdiepte hij de trio-sound met een fijnbesnaarde meerwaarde. In 1988 zijn ze officiëel gestopt met zingen, maar in familiekring kunnen ze het zingen niet laten...met hun kinderen en kleinkinderen.
Emmy Cassiman was een TV speakerin, Jean Jacques Cassiman is de wereldberoemde Professor in Genetica, en Guido Cassiman was een Radio Producer (VRT)
Dit zijn drie EP's uit het begin van de jaren zestig.
Ik voeg er ook nog een opname bij van een troebadoersavond van de toenmalige BRT uit 1967.
Eerste Opname : The Northern California State Youth Choir (1968) (private recording)
Zang: de fantastische Elaine Kelly; arrangement: Edwin Hawkins. Hij leidde het koor.
Hawkins begon als kind met zingen in de kerk. Op zijn vijfde leerde hij ook piano spelen. In mei 1967 richtte hij samen met Betty Watson het koor "The Northern California State Youth Choir" op. Hawkins was koorleider van de groep en schreef de arrangementen. Het bijna vijftigkoppige koor nam in 1968 de lp "Let Us Go into the House of the Lord" op, dat op kleine schaal verscheen.
De originele mix van gospel en R&B werd echter opgepakt door Abe Keshishian, een dj op het radiostation KSAN-FM uit San Francisco. Hij kreeg de plaat van een vriend in handen en draaide het lied Oh Happy Day op de radio in februari, 1969. Zijn collega Dan Sorkin, een ochtend-dj op de zender KSFO-560 zorgde voor verdere bekendheid van de liederen van Hawkins.
In 1969 werd het album nogmaals uitgegeven, maar nu grootschaliger op het platenlabel Buddah Records. De naam van het koor werd veranderd in The Edwin Hawkins Singers. "Oh Happy Day" werd al snel op meer radiostations gedraaid en de single werd binnen twee maanden meer dan een miljoen keer verkocht. De single behaalde in het Verenigd Koninkrijk de tweede plaats, en in de Verenigde staten de vierde plaats in de nationale hitlijst. In onder meer Duitsland en Nederland stond het nummer twee weken op de eerste plaats. De single werd wereldwijd meer dan 7 miljoen keer verkocht.
In 1970 scoorde de Edwin Hawkins Singers een tweede hit met het lied: "Lay Down (Candles In The Rain)", samen met zangeres Melanie. Het nummer stond in Nederland twee weken op nummer 1. In de Verenigde Staten behaalde het de zesde plaats
Covers : The Edwin Hawkins Singers (1969), Les Humphries Singers (1970)...
Tekst gaat voort op die van Come And Go With Me To My Father's House, een spiritual die al in 1929 op plaat was gezet door gitaar-evangelist Rev. Edward W. Clayborn.
The Art Reynolds Singers – Jesus is just allright (1966)
Gospelgroep op hun lp "Tellin’ It Like It Is". De vijf beste zangers uit het koor van de St. Vestal C.M.E. In Long Beach, Cal. (waaronder Thelma Houston). Eerste gospelgroep op Capitol Records.
Geschreven door Art Reynolds. Mét Thelma Houston. Uit op Capitol album T 2534.
Covers en Hits : The Byrds (1969) [ook in film Easy Rider], Underground Sunshine (1970) , Doobie Brothers (1972) , Ronnie Dyson (1972) , DC Talk (1992) , Robert Randolph (2006) [met Eric Clapton],
The Eagle Jubilee Four – May be the last time (1938)
Ook al wordt hun The Last Time keihard met Jagger/Richard ondertekend, toch is dit oorspronkelijk geen Stones-nummer. Aan wie het auteursrecht dan wel toekomt? Aan de Lord himself, hallelujah
De oudste versie is waarschijnlijk deze van the Eagle Jubilee Four (1938) op het Vocalion label. Keith Richards heeft altijd gezegd dat de song “gebaseerd” was op een oude gospel van de Staple Singers (!)
Covers : Five Blind Boys Of Alabama (1953) [als This May Be The Last Time], Alex Bradford (1953) [idem], Staple Singers (1961) [idem; met Mavis Staples; mogelijk het voorbeeld van de Stones], James Brown (1964) [als Maybe The Last Time], Rolling Stones (1965) [n°1 UK als The Last Time; 'I have no idea where Keith or Mick heard the song; it's not the sort of thing that got played on the radio' - Bill Wyman in zijn Blues Odyssey (DK); hun intro haalden ze bij instrumental Beach Party van King Curtis], Ronnie Bird (1965) [als Elle m'attend], Who (1967) [min John Entwistle; als eerbetoon aan Jagger & Richards toen bekend raakte dat die wel eens in de gevangenis zouden kunnen belanden], Pops Staples (1992) , Paul Black & The Flip Kings (1996) [als The Last Time], Mike Henderson (1996) [idem], Dwight Yoakam (1997) [idem], Daniël Lanois (2007) , Black Dub (2010) [een Daniel Lanois productie met Trixie Whitley],
‘Bitter Sweet Symphony’ is het bekendste nummer van de Britpop groep The Verve. Het gaf de Britse formatie echter een bittere nasmaak. Het nummer bevatte namelijk een sample van de orkestversie van ‘The Last Time’ van The Rolling Stones door het “Andrew Loog Oldham Orchesra”. Dit gebeurde aanvankelijk gebeurde met goedkeuring van de Stones zelf. Maar toen het nummer uitkwam vond Allen Klein (die de rechten van ‘The Last Time’ bezit) dat de sample er te dik bovenop lag, en klaagde The Verve aan. De rechten werden toegewezen aan zijn ABKCO Music, die een aantal licenties van The Rolling Stones beheert. Het resultaat was dat The Verve al het geld dat het verdiend had aan de keren dat het nummer werd gedraaid moest terugbetalen.
Originele Opname is van Rev. Robert Wilkins (1929) – Brunswick
Bluesgitarist met Cherokeebloed. Opgenomen in de Peabody Hotel in Memphis op 23 september 1929 voor Brunswick 7125.
Songgegeven gebaseerd op de Bijbelse hymne The Prodigal Son (Chisholm/Stebbins) uit 1921. Banjospeler Dock Boggs nam daar een versie van op in ’63.
Robert Timothy Wilkins was van Afrikaanse en Cherokee afstamming. Hij werd geboren op 16 Januari 1896 in Hernando, Mississippi, en stierf op 28 Mei 1987.
Wilkins nam zijn blues gebaseerd op gospel later effectief ook als gospel op. Volgens Lane Wilkins (Robert’s kleindochter) verruilde haar grootvader zijn devil’s music in church music in 1942 toen zijn vrouw Ida Mae ernstig ziek werd. Ook andere herontdekte oude bluesmen deden zo’n belofte aan God ergens tussen hun prille opnamen (’20s, ’30s) en hun revival-opnamen (’60s). De Prodigal Son is de verloren zoon die terugkeert naar huis na slechte ervaringen met lowdown women. Het is die spiritual die door de Rolling Stones werd overgenomen op hun Beggars Banquet-lp.
Je zou verwachten dat Wilkins daar toen voor een stuk beter van werd maar niets is minder waar. Robert zag geen cent van die Stones-cover; waarna die zich voor de tweede keer gedesillusioneerd terugtrok uit de muziek. Hij concentreerde zich vanaf toen op zijn gezin en zijn kerkelijke bezigheden en leefde nog 20 jaar in relatieve gezondheid verder. Hij stierf in ’87 op gezegende leeftijd.
Covers : The Rolling Stones (Prodigal Son) in 1968 MET Ry Cooder als slide gitarist, Sonny Landreth (1973), Michelle Shocked (92), etc.
The Pace Jubilee Singers – Oh Death ( 1927) (trad.)
Originele Opname : The Pace Jubilee Singers (1927) – Victor
Charles Henry Pace werd geboren in Atlanta op 4 augustus 1886, en stierf in Pittsburgh op 16 december 1963. In 1925 vormde hij de Pace Jubilee Singers (foto boven), een vroege traditionele gospel groep, die songs opnamen van Pace, Tindley, en anderen voor Victor en Brunswick.
Pace verhuisde naar Pittsburgh in 1936 en richtte kort daarna de Pace Gospel choral Union op, een 25 koppig koor dat soms werd uitgebreid tot maar liefst 300 zangers en zangeressen voor speciale vieringen. Hun repertoire bestond uit gospel liederen en spirituals.
Covers : Rev. W. Mosley (1930) [als Oh Death, (Won't You) Spare Me Over For Another Year?], Charley Patton (1934) [met zijn vrouw Bertha Lee], Charlie Monroe’s Boys (1939) , Bessie Jones (1959) [Lomax opname op de Georgia Sea Islands], Dock Boggs (1963) [on Vanguard comp. Song Catcher II: The Tradition That Inspired The Movie Oh Brother Where Art Thou], Stanley Brothers (1964) , Stefan Grossman (1972) , Camper Van Beethoven (1988) , Ralph Stanley (2000) [in film O Brother, Where Art Thou?], David Johansen (2000).
The Flying Clouds Of Detroit - Peace in the Valley (1946)
Nog zo'n prachtige Elvis Original.
Auteur Thomas A. Dorsey (Georgia Tom) baseerde zich hiervoor op de spiritual We Shall Walk Thru The Valley Of Peace en schreef Peace In The Valley speciaal voor Mahalia Jackson, die het echter nooit zou hebben opgenomen.
Covers zijn : Paramount Singers (1949) , Southern Sons Quartet (1950) , Golden Gate Quartet (1950s) , Red Foley (1951) [n°5 C&W; eerste million selling gospel song; zong dit ook op de begrafenis van Hank Williams], Soul Stirrers (1951) [toen Sam Cooke er net was bijgekomen], Jordanaires (1951) , Sister Rosetta Tharpe (1951) [met de Anita Kerr Singers], Statesmen Quartet (1951) , Bill & Doree Post (1951) , Stamps Quartet (1952) , Blackwood Brothers (1952) , Gordon MacRae (1952) , Roy Rogers (1952) , Million Dollar Quartet (1956) , Elvis Presley (1957) [nam ook Dorseys Take My Hand Precious Lord op (zie daar)], Johnny Cash (1962) , James Cleveland (1968) , Flying Burrito Brothers (1969) , Jerry Lee Lewis (1970) , Gary Brooker (1996) , Jimmie Dale Gilmore (2005).
The Flying Clouds Of Detroit - Peace in the Valley
The Imperial Quartet – I’m A Pilgrim, I’m a Stranger (Victor 18199, 1917)
Dit is waarschijnlijk de oudste opname van deze gospel.
De song kennen wij vooral door de Byrds.
De song komt reeds voor in “The Southern Zion’s Songster”, No. 45 op p. 43, , Raleigh, NC. in 1864 en in “Hymns For the Camp,” 1862.
De tekst uit 1862 :
“I’m a pilgrim and I’m a stranger, I can tarry but a night. Do not detain me, for I am going To where the rivers are ever flowing.
There the sunbeams are ever shining; I am hoping for the sight, Within a country unknown and dreary I have been wandering, forlorn and weary.
Of the country to which I’m going, My redeemer is the light; There is no sorrow nor any sighing, Nor any sinning nor any dying. I’m a pilgrim and I’m a stranger, I can tarry but a night.”
Covers zijn : Norfolk Jubilee Quartet (1924) , Taskiana Four (1926) , South Carolina Quartette (1928) , Silver Leaf Quartet Of Norfolk (1928) , Booker T. Sapps (1935) , Goodwill Male Chorus (1937) , Golden Gate Jubilee Quartet (1939) , Southern Wonder Quartet (1940) , Merle Travis (1947) , Soul Stirrers (1960) , Country Gentlemen (1963) , Kentucky Colonels (1964) , Byrds (1968) , Nitty Gritty Dirt Band (1972) [met Merle Travis op Will The Circle Be Unbroken], Mike Bloomfield & Woody Harris (1979) , Johnny Cash (2003) [postuum op My Mother's Hymn Book], Possum Hollow Boys (2009) , Willie Nelson (2010) , Aaron Neville (2010).
The Norfolk Jazz And Jubilee Quartet nam in de 20′s en 30′s meer dan 140 songs op. Zij zouden later als basis dienen voor vele country en bluegrass songs.(“I Am a Pilgrim,” “Cryin’ Holy,”)
Dit zijn de oudste opnames :
The Imperial Quartet – I’m A Pilgrim, I’m a Stranger (1917)
The Norfolk Jazz And Jubilee Quartet – I’m A Pilgrim (1924)
Op gelijknamige country-gospel-lp. Geschreven door zijn vader, Artie Glenn. Elvis maakte er pure gospel van. Trouwens door hem opgenomen tijdens een gospelsessie, midden in de nacht; vandaar dat de Jordanaires op de achtergrond zo slaperig klinken.
Covers zijn : Ken Griffin (1953) , Rex Allen (1953) , Orioles (1953) [n°1 R&B], Eddy Arnold (1953) , June Valli (1953) , Ella Fitzgerald (1953) , Statesmen (1953) , Lee Lawrence (1953) [banned by the BBC, in tegenstelling tot Elvis Presley's versie achteraf], Four Dukes (1953) [R&B versie], Sister Rosetta Tharpe (1953) , Elvis Presley (1960) [n°1 UK in '65; kwam toen pas uit omdat de rechten over dit nummer niet bij Hill & Range zaten en Artie Glenn aanvankelijk niet wilde delen; pas toen Hill & Range de publishing hierover verwierf werd het uitgebracht], Sonny Til (1962) [ex-Oriole als Back To The Chapel], Little Richard (1963) [in een reli bui], Carol Fran (1964) , Adam Wade (1964) , Bobby Solo (1965) [als La Casa Del Signore], Don McLean (1974) , Persuasions (1979) , Aaron Neville (1995) ,
Darrell Glenn (7 December 1935 – 9 April 1990) heeft het over de kapel naast hun woning waar hij naar de zondagsklassen ging.
Darrell’s opname werd oorspronkelijk opgenomen als een demo in de professionele studio’s in Ft. Worth, TX ten behoeve van zijn vader, Artie, die de song wou verkopen aan een uitgever. Na te zijn afgewezen door een aantal grote uitgevers, waaronder Hill & Range en Acuff-Rose, werd de demo aanvaard door Valley Publishers, die ermee akkoord gingen om dezelfde demo-opname als hun eerste Valley Records versie release in 1953 te gebruiken. De opname was echter te lang om te worden uitgebracht als een single, en dus werd de piano break eruit gehaald.
Darrell zou later “Indiscribebly Blue” schrijven voor Elvis.
De moeder aller samples, opgenomen in haar keuken in Livingstone, Alabama. Oudere zwarten uit haar omgeving gaven spontaan hun oudste songs en hollers door aan deze geboren zangeres. Al in 1937 ontdekt door Mrs. Ruby Pickens-Tartt, tijdens een fieldtrip in opdracht van het Library Of Congress (WPA); toen ook al opgenomen door vader Lomax.
Het nummer kwam terecht op de lp Sounds Of The South, de eerste in een reeks van zeven, wat toen samen de oogst vertegenwoordigde van Alan Lomax’ eerste stereo veldopnamentrip door the South. Achteraf heruit op een gelijknamige vierdelige cd-box.
Alan publiceerde een lang openhartig interview met haar in zijn boek The Rainbow Sign. Om represailles van de KKK te counteren werd ze daarin niet bij naam genoemd.
Deze opname is een staaltje van orale geschiedenis. Liedjes, blues, spirituals, en andere verhalen werden opgenomen in 1959 toen Alan Lomax naar Vera Hall kwam bij haar thuis in Livingston, Alabama.
Vera Hall’s moeder was een slaaf, en Vera’s geboortedatum is onduidelijk (werd nooit geregistreerd).
Alan Lomax noemde haar “the loveliest voice I had ever recorded”.
Na haar dood in 1964 zei Alan Lomax : “It is from singers like Vera Hall that all of us who love folk music in America have everything to learn”.
“Trouble So Hard” werd gesampled door Moby voor zijn “Natural Blues” (1999).
De originele en eerste opname van deze bekende song is van de Paramount Jubilee Singers uit 1923, op het Paramount label.
Het is een Apocalyptische hymne uit het Boek Openbaringen dat zich als song vooral ontwikkelde op de Bahamas en in New Orleans, waar het begin twintigste eeuw tijdens begrafenissen werd gezongen, in een trage versie op weg naar het kerkhof, in een snelle van het kerkhof vandaan.
Volgens jazz historicus Al Rose werd deze tune als Baptist hymne voor het eerst gepubliceerd in 1916 en toegeschreven aan Edward Boatner, dezelfde die ook de reli-klassieker He’s Got The Whole World In His Hands schreef (zie daar). Buddy Bolden was naar het schijnt de eerste die dit soort kerkrepertoire de dancehall binnenloodste. Niet te verwarren met When The Saints Are Marching In, geschreven door Katherine Purvis en James Black in 1896.
Dit zijn the Paramount Jubilee Singers met : Take one en Take two van "When the Saints come marching on"
“I Shall Not Be Moved” is een traditionele Amerikaans folk song, waarvan de tekst waarschijnlijk terug gaat tot de slaventijd.
Wie het heeft geschreven of wanneer is totaal onduideljk.
Het is een spiritueel lied, dat werd aangepast door de activisten van de jaren 1930, met wijziging van de tekst in “We Shall Not Be Moved”
De lyrische inhoud is geïnspireerd op de inhoud van Psalm 1: 2,3 waar een boom weerstand biedt tegen de kracht van water, een beeld dat ook vakbondskringen aansprak (zwarte textielarbeiders uit Noord Carolina zongen het in de 1920s, Frank Keeley en leden van de West Virginia Miner’s Union voor het eerst in het meervoud in 1931).
In de jaren zestig werd deze song een strijdlied voor de Civil Rights Movement.
Over de Taskiana Four zelf is weinig geweten.
Ze namen een aantal songs op voor Victor Orthophonic in 1926, met inbegrip van “I Shall Not Be Moved”, dat verscheen op de achterkant van een 78 RPM. De A kant was “Join The Band” (20.183).
De groep kwam uit Philadelphia en speelde in twee revues in New York – “Miss Calico” en “Africana” – vooraleer hij zou ophouden te bestaan in 1929.