Gisteravond gevonden op mijn zolder tussen mijn soundtracks. Ik was rats vergeten dat ik dit had.
Het is een 45 toeren plaatje met een stuk uit de soundtrack van de film "Les Sept Péchés Capitaux" van Roger Vadim.
Het gaat om een Instrumental met een jazzquintet (Sacha op gitaar) voor het onderdeel l'Orgueil in Roger Vadim-film "Les Sept Péchés Capitaux".
Het nummer kwam als single uit bij wijze van soundtrack. De Marina in kwestie is actrice Marina Vlady, twijfelend tussen haar echtgenoot (Jean-Pierre Aumont) en haar lover (Sami Frey).
Originele Opname is van Sacha Distel (1962) (Philips). Deze opname laat weer eens horen wat een knap muzikant hij wel was.
Covers zijn : Tony Bennett (1963) [enorme hit US als The Good Life; tekst: Jack Reardon], Betty Carter (1963) [idem], Blossom Dearie (1963) , Sarah Vaughan (1963) , Nancy Wilson (1964) , Frank Sinatra (1964) , Duke Ellington (1964) , Sacha Distel (1964) [als La Belle vie], Bobby Darin (1965) , Ann-Margret (1966) , Brigitte Bardot (1967) [als La Belle vie], Petula Clark (1968) , Sacha Distel (1969) [instrumentaal als The Good Life met het Slide Hampton Orch.], Dee Dee Bridgewater (2005) [als La Belle vie op cd J'Ai Deux Amours].
The Clancy Brothers & Tommy Makem - Carrickfergus (1964) (DO BHí BEAN UASAL)
Ik ben een grote fan van "Boardwalk Empire" dat weten julie al. In episode 5 van het eerste seizoen zingt Loudon Wainwright dit lied op een hartverscheurende wijze. Ik wilde weten van waar deze song komt.
De oudste opname staat op de lp "The First Hurrah" (Columbia) van de Clancy Brothers & Tommy Makem.
Dominic Behan, broer van Brendan, zong het al in 1961 met licht andere melodie als The Kerry Boat Song op zijn album The Irish Rover.
Covers zijn : Tinkers (1967) [hit IER], Ceoltóiri Chualann & Seán Ó Sé (1969) [als Do Bhí Bean Uasal in het Gaiety Theatre in Dublin, een optreden dat als geen ander een push gaf aan de Ierse traditionele muziek in het algemeen en die van The Chieftains in het bijzonder; Met Paddy Moloney op Uilleann pipes; titel betekent: Er Was Ooit Een Vrouw; het komt erop neer dat die is achtergebleven en dat het water ondertussen veel te diep is om ze zo maar terug te winnen; kortom: dit is in de grond een Ulster-versie van The Water Is Wide; de woorden gaan terug op een 18e-eeuwse macaronische balladsheet (dat is een muziektekst met om beurten verzen in het Iers en het Engels), maar de melodie zoals wij ze kennen gaat blijkbaar niet verder terug dan de jaren '60, toen de Ierse traditionele muziek heropleefde rond een vereniging als Comhaltas Ceoltóir' Eireann (Groep Van Gelijkgestemde Ierse Muzikanten Die De Traditie Willen Doorgeven Aan De Jeugd), eerst gevestigd in Mullingar (Co. Westmeath), later in Dun Laoghaire (Zuid-Dublin) (zie ook: My Lagan Love)], Joe Dassin (1969) [als Mon village du bout du monde], Chieftains (1974) , Dubliners (1975) , Bryan Ferry (1978) , De Danann (1983) , Van Morrison & The Chieftains (1988) , Joan Baez (1989) , Kadril (1996) , Brian Kennedy (1996) , Irish Tenors (1998) , Sheoda (2004) , Lasairfhiona Ni Chonaola (2005) [als An Gleanntan Uaigneach; geleerd van haar grootmoeder], Ronan Keating (2009) , en nu Loudon Wainwright III (in Boardwalk Empire)
Carrickfergus is een Ulsters stadje even boven Belfast, gekenmerkt door een stevig fort gebouwd door de Noormannen omstreeks 1200 en bedoeld om alle in- en uitvarend verkeer van en naar Belfast te controleren, met succes.
The Clancy Brothers & Tommy Makem
Dominic Behan - The Kerry Boat Song
The Chieftains - Carrickfergus
Loudon Wainwright III - Carrickfergus (uit Boardwalk Empire)
"Lullaby of Broadway" is een populaire song (muziek geschreven door Harry Warren en teksten van Al Dubin), gepubliceerd in 1935.
Het nummer werd geïntroduceerd door Wini Shaw in de muzikale film "Gold Diggers" van 1935 en - ongewoon - werd het gebruikt als achtergrondmuziek in de Bette Davis film "Special Agent" datzelfde jaar.
Deze sonh kreeg in 1936 de Academy Award voor Best Original Song.
De Dorsey Brothers Orchestra versie was populair op het moment van de release. Ook in 1936, diende de song als deel van de achtergrond muziek van de Merrie Melodies cartoon Pagina Miss Glory.
Deze song is gebaseerd op een thema uit één van de Hongaarse Dansen van Brahms en op de Barcarolle uit Les Contes d'Hoffmann
Originele Opname is van Winifred Shaw uit "Gold Diggers" (1935)
Dick Powell (rec. 13 Januari 1935)
Winnie Shaw met Dick Gergins Orchestra (rec. 28 Februari 1935)
JEU DE MASSACRE – Jacques Loussier / The Alan Bown Set (1967)
The Alan Bown Set was een Britse rockgroep onder leiding van de trompettist Alan Bown. De band was in de periode van 1964 tot 1972 actief.
The Alan Bown Set werd in 1964 in Hamburg (Duitsland) opgericht door Alan Bown, Dave Green (saxofonist), Jeff Bannister (organist/zanger) en Stan Haldane (bassist). De groep bestond verder uit drummer Vic Sweeney en gitarist Pete Burgess. De muziek van the Alan Bown Set bestond in de eerste jaren na de oprichting vooral uit northern soul- en bluesmuziek, maar hun geluid ontwikkelde zich langzaam maar zeker via progressieve rock en jazzrock uiteindelijk richting psychedelische muziek.
The Alan Bown Set werd in 1965 door bassist en muziekproducent Tony Reeves (later Greenslade) ontdekt, en de groep tekende een contract bij Pye Records. Hun eerste single, “Can’t Let Her Go” met als B-kant een cover van het door Curtis Mayfield geschreven nummer “I’m the One”, leverde weinig succes op. Bown had “I’m the One” (voluit: “I’m the One Who Loves You”) eerder ook gespeeld met the John Barry Seven.
Een jaar later vonden betrekkelijk veel personele veranderingen plaats. Dave Green werd in januari vervangen door saxofonist John Helliwell en een maand later voegde Jess Roden (later Jess Roden Band) zich bij de band als zanger. In november werd gitarist Pete Burgess vervangen door Tony Catchpole. In 1966 bracht de groep drie singles uit, waaronder “Emergency 999″. Geen van deze singles bereikte de hitlijsten. De laatste plaat die the Alan Bown Set bij Pye Records uitbracht was een livealbum, genaamd “London Swings: Live at the Marquee Club”. Op de andere kant van de lp stond een registratie van een concert van Jimmy James & the Vagabonds. The Alan Bown Set trad in 1966 en 1967 geregeld op in de Marquee Club.
In het voorjaar van 1967 verzorgde the Alan Bown Set samen met Jacques Loussier de filmmuziek voor de Franse dramafilm “Jeu De Massacre”.
The Wellingtons – The Ballad of Davy Crockett (1954) (George Burns/Tom Blackburn)
Originele Opname door the Wellingtons (1954) (label: Disneyland)
In de eerste tv-episode van Davy Crockett, Indian Fighter, over het leven van deze historische figuur (1786-1836) die het leven liet bij de slag om Alamo. De film (Davy Crockett – King Of The Wild Fronteer) veroorzaakte het jaar daarop een ware stormloop naar bevermutsen.
The Wellingtons waren een van de vele folkgroepjes. Zij zongen de tunes voor verschillende TV Shows, o.m. “Gilligan’s Island” en dus ook “Davy Crockett.” Ze waren ook regelmatige gasten bij Shindig. Hier zongen ze o.m. backround voor Jan and Dean (!)
Covers : Fess Parker (1954) [hoofdakteur in de serie maar hoegenaamd geen zanger], Bill Hayes (1955) [n°1 US], Rusty Draper (1955) , Burl Ives (1956) , Tennessee Ernie Ford (1956) , Annie Cordy (1956) [als La Ballade De Davy Crockett; n°1 Fr], Bobbejaan Schoepen (1956) , Steve Allen (1956) , Kentucky Headhunters (1991) [ook mannen met bevermutsen], Stephen Bishop (1991) [op de benefiet-lp For Our Children], Asleep At The Wheel (2003) [op Remember The Alamo cd].
Het is al meer dan een halve eeuw geleden dat Arthur “Guitar Boogie” Smith en Don Reno deze melodie speelden tijdens een opnamesessie in Charlotte, North Carolina.
Een dialoog tussen twee five-strings (banjo’s) was het origineel, de titel was “Feudin’ banjos”.
Toen de melodie opdook in de populaire film “Deliverance” in 1973, toegeschreven aan een sombere onbekende ging Arthur Smith in het verweer. Deze tune was gewoon gejat van hem. Don Reno was de banjovirtuoos die Earl Scruggs verving bij Bill Monroe.
Vermoedelijk afkomstig uit een 17e eeuwse dance tune die teruggaat op Praetorius (17e eeuws Duits componist).
Covers : Lester Flatt (1956) , Carl Stary & Brewister Brothers (1957) [als Mocking Banjos], Dillards (1963) [eersten als Dueling Banjos voor Elektra], Eric Weissberg & Steve Mandell (1972) [idem, maar met banjo en gitaar; thema van film Deliverance, crediting Don Reno; auteur Smith sued en won], Arthur Smith (1973) [auteur, nu ook als Dueling Banjos (Monument)], Martin Mull (1974) [als Dueling Tubas], Toy Dolls (1993) [als Drooling Banjos], Hayseed Dixie (2005) , enz.
“Temptation” is een populaire song die gepubliceerd werd in 1933. De muziek was van Nacio Herb Brown en de tekst van Arthur Freed.
De song werd gebruikt in de film “Singin’ in the Rain” (1952).
De eerste opname echter van de song is voor de film “Going Hollywood” gezongen door Bing Crosby in 1933.
Even later nam hij de song op met Lennie Hayton’s orchestra op 22 October 1933.
Covers : Bill Challis Orch. (1936) , Artie Shaw (1941) , Perry Como (1945) , Red Ingle & The Natural Seven (1947) [parodie als Tim-Tayshun; zang: Cinderella G. Stomp, alias Jo Stafford], Billy Eckstine (1949) , Charlie Parker (1950) , Screaming Jay Hawkins (1950s) , Caterina Valente (1955) , Temptations (1959) [niet de Motown band; deze Temps waren blank; op Parkway], Cliff Richard (1960) , Everly Brothers (1961) [n°1 UK] enz…
Gezongen versie in gevangenisfilm Unchained, opgenomen op locatie in de echte Chino gevangenis in Californië. Genomineerd voor een Oscar. Er wordt hier en daar valselijk vanuit gegaan dat Hy Zaret deze tekst al in 1936 schreef, als een naamloos liefdesgedicht voor zijn toenmalige vriendin, onder de naam William Stirret, terwijl zijn ware naam Hyman Zaritsky was.
Covers : Al Hibbler (1955) [blinde zwarte zanger, later een notoir civil rights movement activist, n°1 R&B; kwam gelijktijdig uit met de instrumentale van Les Baxter], Les Baxter (1955) [n°1 US; als instrumental; zat ook in die film], Roy Hamilton (1955) [n°1 R&B], Jimmy Young (1955) [n°1 UK], Crew Cuts (1955) , Chet Atkins (1955) , Liberace (1955) , Cab Calloway (1955) , Gene Vincent (1956) , Goons (1955) [als parodie], Mouloudji (1956) [als Les Enchaînés], Conway Twitty (1958) , Ricky Nelson (1958) , Harry Belafonte (1958) , Bobby Day (1959) , Charlie Rich (1960) , Ray Conniff (1960) , Cliff Richard (1961) , Tony Sheridan (1961) , Platters (1962) , Duane Eddy (1962) , Arthur Prysock (1962) , Vito & The Salutations (1963) , Waylon Jennings (1964) , Brenda Holloway (1964) , Bobby Vinton (1964) , Righteous Brothers (1965) [re-issue in 1990 in film Ghost; n°1 UK & NL], Dionne Warwick (1965) , Sonny & Cher (1965) , Gerry & The Pacemakers (1965) , Gene Pitney (1965) , Supremes (1966) , Arthur Prysock (1968) , Sweet Inspirations (1968) , David Garrick (1968) [hit NL], Roy Orbison (1969) , Roy Clark (1969) , Floyd Cramer (1970) , Blue Haze (1972) , Al Green (1973) , Road (1973) [in het Fries], Stylistics (1976) , Elvis Presley (1977) , Willie Nelson (1978) , George Benson (1979) , Will Tura (1981) [als Oh My Love], Heart (1981) , Joni Mitchell (1982) [geïncorporeerd in Chinese Cafe], Manhattan Transfer (1985) , Richard Clayderman (1986) , Leo Sayer (1986) , Roy Hamilton (1991) , Clarence Gatemouth Brown (1994) , Robson & Jerome (1995) [n°1 UK in medley met There'll Be Bluebirds Over The White Cliffs Of Dover], Air Supply (1995) , LeAnn Rimes (1997) [n°1 C&W], U2 (1998) , Neil Diamond (1998) , Sven Wang (2000) [op Chinese viool], Gareth Gates (2002) [voor de zoveelste keer n°1 UK; winnaar talentenjachtprogramma Pop Idol], Cyndi Lauper (2003) , Il Divo (2005) [als Senza Catene], Clay Aiken (2010) tot en met Susan Boyle (2011).
De Unchained Melody is er een die haar naam niet gestolen heeft. Het is een melodie die schijnbaar eindeloos tot de verbeelding spreekt. The Righteous Brothers hadden daar in 1965 een grote hit mee en 25 jaar later ondervond diezelfde versie niet de minste moeite om dat succes nog eens over te doen als thema van de film Ghost (met Patrick Swayze en Whoopie Goldberg). Maar ondanks die verrijzenis is de Righteous Brothers-versie maar klein bier vergeleken bij de Unchained Melodies die nog eens tien jaar eerder in 1955 de markt beheersten.
Het was dan nog maar begin ’55, dus vóór Bill Haley het rock-’n-roll-tijdperk mocht inluiden en de markt voor een aanzienlijk stuk nog mee beheerst werd door de verkoop van bladmuziek. Het was het nummer dat telde, niet zozeer de uitvoerder. Mensen waren in het liedje geïnteresseerd ongeacht door wie het nu gezongen werd. Eenmaal de partituur voor handen, kwam het er voor iedere platenfirma op aan zo snel mogelijk een eigen versie uit te brengen en met Unchained Melody was dat niet anders. Raar koppel die North en Zaret. De ene zou later de muziek schrijven bij een aantal spektakelfilms als Spartacus, de andere schreef ook het Woody Guthrie-achtige One Meat Ball. Toen de opdracht kwam muziek te verzinnen bij de film Unchained kwam toen – logischerwijs – Unchained Melody voor de dag. Todd Duncan zong het in de film, maar de versie op plaat werd een open strijd tussen wel twintig verschillende versies op evenveel platenlabels. In Engeland haalde die van Jimmy Young de beste cijfers, in Amerika vooral de semi-instrumentale van Les Baxter op Capitol. Het jaar nadien zou die orkestleider dat succes bevestigen met een tweede n°1: The Poor People Of Paris, een (slechte) vertaling van La Goualante du pauvre Jean van Edith Piaf. Arme Mensen is inderdaad iets anders dan Arme Jan.
In 1955 werden Alex North en tekstschrijver Hy Zaret gecontacteerd om een lied te schrijven als thema voor de obscure film “Unchained”. De song werd uiteindelijk bekend als “Unchained Melody”. In de song komt het woord “unchained” zelfs niet voor. De tekst gaat over iemand die smacht naar zijn geliefde die hij “een lange lange tijd” niet heeft gezien.
De film gaat echter over een man die overweegt te ontsnappen uit de gevangenis, een leven op de vlucht, of het uitzitten van zijn straf en dan terug te keren naar zijn vrouw en familie.
De versie met Todd Duncan werd genomineerd voor een Oscar in 1955, maar de Best-Song award ging naar de rivaliserende hit “Love Is a many splendoured Thing”
Todd Duncan zong de song in de film, Les Baxter (Capitol Records catalogusnummer 3055), bracht een instrumentale versie uit die op # 2 van de Bilboard Charts kwam. Al Hibbler volgde er onmiddellijk achter met een vocale versie (Decca Records catalogusnummer 29441), die # 3 bereikte in de Billboard charts.
De versie van de Rightheous Brothers, geproduced door Phil Spector, was eigenlijk een solo van Bobby Hatfield. Deze versie geraakte tot nummer 4.
De song komt uit de Howard Hawks/William Wyler film “Come And Get It”. Oorspronkelijk is het een folkballad uit de tijd van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861). Soms op bladmuziek van toen aangeduid als Aura Lea. In 1865 werd het door West Point afgestudeerden als Army Blue geadopteerd als klaslied.
De song zat ook in de James Dean-film East Of Eden (’54), dus ook pré-Elvis.
Frances Farmer in “Come and get it”
Elvis zong “Aura Lee” als “Love me tender” oorspronkelijk in zijn eerste langspeelfilm, die aanvankelijk “The Reno Brothers” zou heten maar uiteindelijk “Love Me Tender” werd en waarvan het verhaal gesitueerd is tijdens de Amerikaanse burgeroorlog, de periode dus van Aura Lee.
De song in zijn country versie werd twee jaren later opgenomen door de Shelton Brothers in 1938.
“Johnny Guitar” is een beroemde song geschreven door Peggy Lee (tekst) en Victor Young (muziek)
Het was de titelmelodie voor de film “Johnny Guitar” uit 1954 van Nicholas Ray met in de hoofdrol Joan Crawford.
Johnny Guitar is een film uit 1954 onder regie van Nicholas Ray. De film is gebaseerd op een boek van Roy Chanslor. Joan Crawford, die de hoofdrol heeft in de film en destijds de rechten had van het boek en dus ook veel inspraak had, wilde eigenlijk Claire Trevor voor de rol van Emma. Ze was dan ook teleurgesteld toen Mercedes McCambridge gecast werd voor de rol. Crawford en McCambridge hadden een hekel aan elkaar en ruzieden zowel voor als achter de camera.
De film is opmerkelijk in het genre western, omdat de goede mensen in het zwart zijn gekleed, de rollen van de man en vrouw zijn omgedraaid en er veel seksuele lading is
De instrumentale versie wordt gebruikt in de opening credits en verder doorheen de film. De gezongen versie is van Peggy Lee met Joan Crawford (gedubbed) aan de piano.
Het werd een echte klassieker voor alle gitaarroepen, the Spotnicks, the Shadows enz enz…
Play the guitar, play it again, my Johnny Maybe you’re cold, but you’re so warm inside I was always a fool for my Johnny For the one they call Johnny Guitar
Play it again, Johnny Guitar
Whether you go, whether you stay, I love you What if you’re cruel, you can be kind I know There was never a man like my Johnny Like the one they call Johnny Guitar